Besproken op 14 oktober 2015

Het eerste deel van de roman voert de lezer door de kinderjaren en de jeugd van de hoofdpersoon, eerst in diens comfortabele oude huis, daarna op een kostschool in Boedapest.

De liefdevolle bespiegelingen over een manier van leven die allang tot het verleden behoort, behoren tot het mooiste dat Márai ooit geschreven heeft.

Het tweede deel volgt de held op zijn zwerftocht door het naoorlogse europa, eerst als een weinig gemotiveerde student, vervolgens als freelance journalist - van Leipzig naar Weimar, vandaar naar Frankfurt, Berlijn, Parijs, Florence en Londen, totdat hij in 1928 naar Boedapest terugkeert en zich daar vestigt om serieus te gaan schrijven. Het boek eindigt met een ontroerende hommage aan de vader van de hoofdpersoon.


Sándor Márai werd op 11 april 1900 geboren in het Hongaarse Kassa (nu Kosice, Slowakije) in een rijk burgerlijk milieu.
Hij studeerde in Leipzig, Frankfurt en Berlijn, vertaalde Trkal en Kafka in het Hongaars en was van 1923 tot 1929 correspondent van de Frankfurter Zeitung in Parijs.

Vanaf 1929 publiceerde hij romans, verhalen, gedichten, essays en toneelstukken. Gedurende de nazi-tijd leidde hij in Boedapest een teruggetrokken leven. Na de Wereldoorlog wees Márai het communisme af en ging in ballingschap in Italië en de Verenigde Staten. Zijn boeken werden in Hongarije verboden en verschenen vrijwel onopgemerkt in het buitenland.

De laatste jaren van zijn leven leidde hij met zijn joodse vrouw een eenzaam bestaan in de WS, waar hij op 22 februari 1989 in San Diego zelfmoord pleegde.

Sándor Márai wordt sedert zijn herontdekking in 1999 door literatuurliefhebbers algemeen beschouwd als een van de belangrijkste Europese schrijvers van de twintigste eeuw.